De wonderbaarlijke avonturen van Lucky, de hond
Aflevering 1: Zwerver in Zuid
De kinderen hadden me al eten gebracht, Nomi een stuk brood, Aydin restjes lam met rode saus. Hadi was niet gekomen, hij logeert soms bij zijn opa om de hoek, maar vandaag blijkbaar niet. Het was koud geweest in de nacht. De dunne houten wandjes van het hok waren maar net genoeg om de ergste kou buiten te houden. De verre geluiden van de stad klonken helder in de vriezende ochtendsluier. Het plein zelf is een oase van stilte, maar even verderop rinkelden trams, brommertjes trokken op, fietsers schreeuwden naar elkaar. Het gedeelte waar de kinderen mijn hok hebben gemaakt, bestaat uit een vrij brede strook met naaldbomen, hoge Canadese iepen en dichtbegroeide bosjes, waar een hondenhok makkelijk in is te verstoppen. Mensen zien het niet, andere honden wel natuurlijk. Ze lopen langs met opgeheven staart. Tu, tu, ze voelen zich zo goed, met hun gecoiffeerde haartjes en hun schattige jasjes! Zij hebben een baas en een warme mand en weet ik veel wat nog meer. Slaven zijn het! Ik ben vrij en de kinderen houden van me. Hier, op het Van Tuyll van Serooskerkenplein, ben ik gelukkig!
Ik was weer in mijn hok gekropen na mijn ontbijt. Koud is het, koud. Nog even nasoezen. De kinderen zijn er trots op hoe ze stiekem het eten achterover drukken. Nomi moet altijd heel hard lachen, haar zwarte krullen schudden heen en weer, als ze vertelt dat haar moeder niks in de gaten heeft en Aydin, die een vader èn een moeder heeft, en die vader is best wel streng, bedenkt steeds weer nieuwe plannetjes om eten te jatten uit de koelkast. Aydin is een serieuze jongen. Hij kan alles. Hij is sterk en slim, lachen doet hij niet veel. En dan is er nog Hadi. Hadi zijn opa heeft een restaurant aan de andere kant van het Plein, een Indiaas restaurant, en hij neemt altijd zoveel mee, hij hoeft het maar uit de vuilnisbak te halen. Hadi is de jongste en de kleinste en de kletskop. Die houdt nooit zijn mond. De gekste verhalen komen eruit. Aydin wordt dan kwaad. Hij kan niet tegen dat geluid van een pratende Hadi. Hij zet zijn handen tegen zijn oren en begint te schreeuwen: ‘Stop, Hadi, stop met je verhaaltjes.’ Hadi kan dat maar vijf minuten en dan komt de stroom woorden weer op gang.
Ik moest opeens heel nodig. Er is een plek halverwege het Plein waar ook bosjes zijn waartussen je rustig je behoefte kunt doen. Maar daar lag opeens een berg oude jassen met een stuk vies plastic er overheen getrokken. Het stonk, ik snuffelde om te bepalen wat dit moest betekenen, de berg bewoog, er klonk een snurkend geluid. Ik sprong achteruit. Kon nog net een blaf inhouden. Felblauwe ogen waren opeens op me gericht. Ik staarde terug, In elkaar gedoken wachtte ik af. Mijn staart sloeg op de grond, voorbereid. Een magere, benige hand dook op die van een vrouw bleek te zijn. Een oude vrouw met piekende, witgrijze haren die in klitten vastkleefden tegen haar hoofd. Haar ogen waren van het helderste lichtblauw dat ik alleen ooit had gezien bij een pop die bloot en zielloos aan de kant van de weg lag, met porseleinen ogen, starend in het niets. De vrouw bewoog zich traag, ze wilde overeind komen maar ze bleef steken in een soort diva-houding op haar zij met een hand die haar hoofd ondersteunde. Een zweem van een glimlach leek om haar bleke lippen te spelen. Een zachte grom steeg op uit mijn keel, mijn buik plat op de grond, mijn haren rechtop. Ze moest hier weg, ze hoorde hier niet, dit gebied was van ons. Van mij, van de kinderen.
Ze zuchtte opeens, en viel achterover. Ze bleef met gesloten ogen op haar rug liggen. Ik bleef waakzaam naar haar kijken. Was dit een spelletje? Een truc? Ik sloop naar haar toe, mijn buik over de modderige aarde. Ze verroerde zich niet en ik rook alcohol en nog iets, iets chemisch, terwijl mijn neus haar gezicht onderzocht. Ik ben niet zo van de grote mensen, laat staan van zielige mensen. Toen ik nog in Spanje leefde, waren ze overal, de daklozen, ze pikten ons eten in, schopten ons, ik heb verhalen gehoord die ik niet eens wil navertellen, maar hier in Amsterdam, in dat weldadige Amsterdam Zuid, had ik ze alleen af en toe op de begraafplaats gezien, liggend tegen een steen of achter de lange heg aan de achterkant. Weer zuchtte ze maar deze keer vertrok haar gezicht alsof ze pijn had. Ik schrok, sprong onmiddellijk achteruit en wist dat ze ernstig ziek was. Een hond is anders dan een mens. Een hond analyseert niet vooraf of achteraf. Een hond weet.
Ik moest hulp halen. Ik rende naar Moeder van Nomi en begon voor haar deur te blaffen en te janken. Moeder van Nomi deed open in een roze ochtendjas. Ze keek boos. ‘Ga weg, monster, wat doe je, je maakt iedereen wakker.’ Ze praat luid en Amsterdams en haar wangen zijn altijd rood. Ze deed de deur dicht met een klap. Maar ik liet me niet uit het veld slaan, ging netjes zitten en blafte nog harder. De deur ging weer open. Maar deze keer deed ik of ik wegliep, achterom kijkend. En kwam weer terug. ‘Ga weg, rothond,’ riep ze opnieuw. Ik jankte heel zielig, dat heb ik geleerd in de tijd dat ik zwierf. ‘Wat is er dan?’ Nog steeds klonk wrevel in haar stem, maar het leek of ze eindelijk begreep dat ik haar iets wilde vertellen. Ze verdween en toen ze weer tevoorschijn kwam, droeg ze een winterjas en had ze een telefoon in haar hand. Haar blote benen staken in roze pantoffels.
Ik rende vooruit, Moeder van Nomi achter me aan. Af en toe keek ik om of ze me nog wel volgde. We liepen over het smalle trottoir tussen de geparkeerde auto’s en de bosjes snel naar de plek waar de vrouw nog net zo erbij lag als ik haar achter had gelaten. Moeder van Nomi knielde bij haar neer en voelde bij haar hals. Ze schrok. Ze toetste snel iets in haar telefoon, ik hoorde haar een paar keer het woord ‘ambulance’ zeggen. Ik merkte plotseling dat mijn darmen opspeelden en ik zocht de hondenuitlaatplek op waar het hek meestal van open staat. Terwijl ik daar mijn behoefte deed, klonk een sirene die steeds dichterbij kwam en een ambulance stopte bij de vrouw. Ik bleef waar ik was, twee broeders droegen haar op een brancard de ambulance in, Moeder van Nomi praatte luid maar ik verstond niet wat ze zei. De ambulance reed snel weg, de sirenes weer aan. Moeder van Nomi keek om zich heen. Zocht ze mij? Maar ik sloop naar mijn hok en viel direct in een diepe slaap.
Eli Blom