De wonderbaarlijke avonturen van Lucky, de hond
Aflevering 3 De Zweed
Het was nog vroeg en stil op straat, een van die dagen dat mensen niet naar hun werk gaan. Ik lig graag en lang in mijn nest en zeker met deze kou blijf ik zo lang mogelijk in bed. Nomi heeft er een oude schapenvacht in gelegd en Aydin een wollen deken. Ik lig nog met halve ogen de vorige dag te overdenken, beetje saaie dag eigenlijk maar ik hou van saaie dagen. Maar wat hoor ik daar? Ik spits mijn oren. Vanuit de verte klinkt het geluid van een zware motor, een auto die met snerpende banden bochten neemt. De herrie stopt even snel als het begon. Eigenlijk lig ik nog zo lekker, maar mijn nieuwsgierigheid wint van mijn slaperigheid, temeer omdat er nu luid geschreeuw te horen is en er harde klappen vallen.
Lieve hemel, ik schiet overeind en sluip tussen de heg en de bumpers van de auto’s door naar de andere kant van het Plein. Ja, nu zie ik wat er aan de hand is. Het is inderdaad de Zweed die keihard op zijn eigen voordeur aan het rammen is en een soort gebrul uitstoot waar je nauwelijks de woorden ‘doe open’ in herkent. Vreemd, het is zijn eigen woning. Zijn auto staat slordig op de stoep geparkeerd, één portier staat open. Ik ben achter de heg gekropen, mijn oren in mijn nek. De vitrage beweegt. Een klein mannenhoofd met zwart haar duikt op. Het is Peter, zwarte Peter. De Zweed staat nog steeds op de stoep voor zijn eigen huis te tieren en te schelden en dat is behoorlijk intimiderend. Hij heeft een rood trainingspak aan waardoor je zijn brede schouders en zijn smalle heupen goed kan zien, zijn blonde haar is in strepen naar achter gekamd. Zijn gezicht is vertrokken van woede, zijn felblauwe ogen schieten vuur. Hij maakt me doodsbang. Al mijn haren staan rechtop.
Dan komt een politieauto het Plein oprijden, heel stilletjes. Tussen de twee beelden, in de nauwe toegang, komt hij tot stilstand. De agenten in de auto zien hem, maar de Zweed ziet hen niet. Ik moet hem waarschuwen. Hij is mijn vriend. Maar dan gaat deur van zijn huis open en hij verdwijnt gelukkig. Ik blijf besluiteloos wachten. Van verschillende zijstraten komen nu politieauto’s aanrijden. De motoren gaan uit. De agenten zitten in hun auto en praten in telefoons. Ik krijg het koud, ik moet heel nodig, maar durf me niet te verroeren. Dan, toch nog plotseling, springen de agenten tevoorschijn. Mannen, vrouwen, in hun geel met zwarte uniformen, lopen gebukt naar de rij auto’s die voor de Zweed zijn huis staat. Daar blijven ze gehurkt achter staan. Even later stormen ze tegelijk naar zijn portiek. De bel klinkt luid in de ochtendstilte.
‘Opendoen, meneer de Cock, we weten dat je thuis bent,’ zeggen ze.
Er worden gordijnen opzijgeschoven en ik zie mensenhoofden verschijnen, een andere hond begint te blaffen, maar ik geef geen antwoord. Een agent haalt een machine tevoorschijn, en even later weerklinkt het zware geluid van ijzer op ijzer, van vallende dingen. Opnieuw zwaait de deur open en agenten verdwijnen met getrokken pistool in het gat. Ik ruik hun angst. De drang om de Zweed te helpen neemt de overhand, hij heeft mij ook altijd geholpen. Ik moet dichterbij komen. Ik sluip als een schaduw dichterbij, en verberg me achter de vuilnisbakken. Ze zien me niet. Ze staan voor het raam waarvan de helft met kussens is dichtgestopt en waar in de vensterbank een oog staat dat altijd knippert.
Lange tijd gebeurt er niets. Dan gaat een deur open in een ander portiek en de Zweed verschijnt, zijn handen op zijn rug, voortgeduwd door een forse blonde agente. Hij kronkelt en raast als een wild dier in het nauw. Ik ren op hem af, hard blaffend, radeloos van liefde, ik val uit naar de agenten, al grommend. De Zweed kalmeert op slag. Ik hoor zijn stem door mijn eigen gegrom heen.
‘Nee,’ zegt hij, ‘Nee Lucky, mag niet! Niet doen! Lig!’
Ik doe natuurlijk onmiddellijk wat hij zegt. In zijn stem klinkt opeens de rust van de man die ik ken. Hij loopt nu gewoon mee met de agenten. Hij kijkt naar me en zegt:
‘Brave hond. Lieve Luck. Blijf! Ik kom terug!’
Ze duwen hem in een politieauto die met zwaailichten aan wegrijdt. Alle andere agenten verdwijnen ook. Zwarte Peter komt naar me toe en aait me over mijn kop.
‘Kom, ‘ zegt hij, ‘naar je hok. Je bent mijn grote vriend, maar nu ga je weer lekker naar je hok.’
Eindelijk kan ik die plas doen, op weg naar mijn warme hok. Ik kruip op de schapenvacht, in de wollen deken, en bedenk hoeveel ik van saaie dagen hou.
Eli Blom